Iedere middag verwacht ik nog dat je de keuken binnenloopt en vraagt wat we vanavond gaan eten. Elke scooter die aankomt rijden ben jij. Ik vergeet dat je dood bent. Dus verplicht ik mezelf alle foto’s van je dode hoofd te bekijken. Je kamer in te lopen die bijna leeg is. Al je sokken en onderbroeken in de kliko te gooien. En in mijn agenda 24 september opzoeken waar zwart op wit staat ‘Pieter overleden’. En naar alle blanco bladzijdes die daarop volgden.
Ik hou de kaarsjes bij je foto dag en nacht brandend en slaap nog steeds op de bank waar ik sliep, die laatste dagen en nachten dat je thuis was. Bijna iedere dag bekijk ik de video van jouw afscheidsdienst maar het lijkt als of het om iemand anders gaat. Dat is echt niet mijn kind dat daar in die kist ligt. Kinderen gaan niet dood.
Vaak bedenk ik wat en betrap mezelf erop dat ik denk ‘Even aan Pieter vragen.’ Eens vroeg ik je, je was een jaar of drie, of je mijn nieuwe schoenen mooi vond. “Nee” zei je. “Ze passen niet bij je koppie.” Want je was altijd heel eerlijk. Toen ik een vrolijk panterprintachtig jasje aan had, zei je “Mam, je lijkt wel een hoer.” Waarop ik vervolgens een half uur vreselijk moest lachen.
Ik ben in de kringloopwinkel, kijk in de rekken met kleding en denk ‘ Hier kan Pieter wel iets mee’ en wil het bijna in mijn mandje leggen. Ik ben bij de uitvaartdienst van een lieve vriend en ik wil huilen maar het lukt niet. Mijn gevoel zit op slot. Stiekem ontwijk ik emotionele obstakels tot ik weer beslis dat ik pijn moet voelen.
Dus dan loop ik weer je kamer in. Pak de foto’s van je doormidden gescheurde valhelm en stop mijn neus in een oude geliefde knuffel van je. Vijf minuten, niet langer. Het blijft teveel om allemaal in één keer te kunnen voelen. Want ik mis je zo godsgruwelijk erg.